Arvo Pärt werd op 11 september 1935 in Estland geboren. Hij volgde vanaf 1957 een opleiding aan het conservatorium in Tallinn bij Heino Eller. In de muziek uit zijn vroege periode zijn invloeden te horen van o.a. Bartok, Prokofjev en Schönberg. Hij werkte naast het componeren bij een radiostation. Na een persoonlijke crisis gooide hij het roer om en begon met het bestuderen van het gregoriaans en de oude Vlaamse en Franse polyfonie waaronder Josquin, Obrecht en Ockeghem. In zijn derde symfonie (1971) zijn invloeden van deze componisten terug te horen. Hij trad ook toe tot de Russisch-orthodoxe kerk en mede hierdoor schreef hij veel religieuze composities.
Een speciale componeerwijze die ook in de Johannespassie gebruikt wordt is de zogenaamde “Tintinnabular”, afgeleid van het Latijnse tintinnabuli wat klokjes of kleine bellen betekent. O.a de simpele harmonieën van enkele gebroken drieklanken, een imitatie van klokkengeluiden, vormen een belangrijk bestanddeel in zijn muziek. Für Alina (1976) voor piano was de eerste compositie waarin hij deze techniek gebruikte. Zijn tot nu meeste bekende composities zijn: Fratres, Cantus in memory of Benjamin Britten en Tabula Rasa. In 1980 verliet Pärt Estland en emigreeerde naar Wenen. Een jaar later vertrok hij naar Berlijn waar hij tot nu toe nog steeds woont. Hij werd met verschillende internationale prijzen overladen. In 2011 werd hij door Paus Benedictus XVI voor een periode van vijf jaar benoemd tot lid van de Pauselijke raad voor de cultuur. Samen met John Tavener en Henryk Górecki wordt Pärt wel eens tot “the God Squad” gerekend, een schertsende benaming voor een groep christelijke minimalistische 20-eeuwse componisten die wars van abstracte en te intellectueel gecomponeerde muziek terug gaat naar eenvoudige muziek die uitdrukking geeft aan fundamentele religieuze emoties.